Chords for Hoe maak je zelf ijs?
Tempo:
119.75 bpm
Chords used:
Am
G
F
E
Dm
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret

Start Jamming...
Kinderen voor kinderen.
Kinderen voor kinderen.
Laten we maar beginnen.
Oké, eerst pak je [G] kleine zakjes.
Eentje voor mij en [Am] Sophie en eentje [C] voor Hannah en [F] Lotus.
[C] Wat we gaan doen, je maakt [G] het zakje [Am] open
en [Em] dan laat je [Dm] Hannah en Sophie [Cm] het even vasthouden.
[G] Oké, wat we als eerste gaan [Am] doen
we gieten de melk in het zakje.
[G] Voorzichtig, hè, dat je niet [E] knoeit.
[G] Ik zal het proberen, Lex.
[Am] Oké, ja.
Daarna pakken we [B] een bekertje slagroom.
[E] En Lotus, die doe je ook erin?
[Gm] Ja.
[F#] Oké.
[F]
[Em] We gaan twee [F] verschillende ijs maken.
[E] Wij maken citroen [Am] en [G] zij [F] maken vanille.
[Am] Simon, mag ik van jou een mesje en een [G] snijplankje?
Ja, heb ik hier.
[Am] Oké.
[G] Is dat [E] een echt mes?
Een echt mes.
Doe dit wel met je [G] ouders, want je kan je heel makkelijk snijden [Am] hierdoor.
Dat wilde ik net [Em] zeggen, ja.
[F] Voorzichtig.
Je [Em] snijdt de citroen in [Am] tweeën [G] en dan pak je eentje
en die doe je [Am] een beetje [G] [F] in het ijs.
[G] Pas wel op dat je de pitter niet indoet, hè.
[Am] Want dat is niet handig voor het ijs.
Je hoeft niet te veel te doen, hoor, [B] anders wordt het te zuur.
[G]
Als [A] je vanille-ijs gaat maken, dan pak je je vanille,
[D] suiker
en die doe je [E] dan [Am] erin.
Alles?
Alles.
[Gm] [F#] [F] Misschien is het toch [Em] een beetje zuur, die citroen.
[E] Simon, heb jij misschien poedersuiker?
[Am] Poedersuiker, ja, heb ik [G] toevallig.
[Dm] Kijk.
[Am] [G] Als je de citroen-ijs gaat maken, pak [Am] dan niet poedersuiker
want [Em] anders wordt hij wel heel erg [F] zuur.
Word je daar niet heel dik van, met poedersuiker?
Ja, jij wel, [G] Lex.
Dan doe [Am] je een beetje poedersuiker in, hoeft niet te [F] veel, hoor.
[G] Oké, dan gaan we verder.
Rits [Am] het zakje maar dicht.
[E] Dan pakken we [C] een ander zakje [G] en dan doe je het zakje [Am] [D] erin
zodat er echt [Am]
helemaal niks in kan komen.
[G] Zorg wel dat alle lucht eruit [A] is, want anders krijg je een luchtzakje.
Je rits het zakje [F] dan dicht en [Am] zo heb je een vol [G] zakje.
Dan pak je een groot zakje [Am] [Em] en daar [Dm] doe je ijs in.
[G] [G] Lekker veel.
[Am] Je doet er lekker veel zout in.
Alleen, pas wel [B] op, ga nu niet aan de onderkant vasthouden
want [E] het wordt [Am] heel erg koud.
Wat je [Gm] dan doet, je pakt [F] je ijs, [Dm] die doe je [E] erin
Je rits het dan [Am] dicht.
Er moet lucht in of er lucht uit.
Lucht uit.
[G] Zorg wel dat [Am] het kleine zakje goed in het [G] ijs zit.
[F] En shaken maar met je zak.
[G] IJS wordt [Am] ijskoud, dus raak het [C] niet aan.
[Dm] Gebruik anders een handschoen of [Am] een handdoek.
Doe dit even goed tien minuten.
[G] Ik zie jullie straks weer, want het [Am] duurt nog wel even, hoor.
Doei.
[Bm] [D] Welkom terug, weer tien minuten later.
Stop maar, hoor.
We gaan nu het ijs uit het zakje halen.
Maar [Am] pas wel goed op, als je het uit het zakje [A] haalt
ga niet met je handen [C#] erop zitten, want dan [G] worden je handen heel koud.
En [A] ook als je het uit het zakje haalt, pas [B] op dat er geen zout water bij komt
want dat is niet lekker in je ijs.
Hé, en ik mag [Am] het zo meteen ook lekker proeven, toch?
Nee, Lex.
Jij [C#] bent aan de lijn.
Nee, kom [C] op.
Ik ga zo'n ding [Em] ermee proeven, hoor.
[Dm] Nee, Lex.
Dat mag [E] niet.
Je doet het zakje [Am] open [G] en tada, [Dm] daar is je ijs.
[Am] Cool. Ja.
Nu [G] ga je met je lepel het ijs [Am] in de kom doen.
[G] [Dm]
[C] Als je klaar bent, kan je [G] natuurlijk voor decoratie nog leuke dingen doen.
[Am] Bijvoorbeeld een wafeltje erin [Dm] zetten [E] of [Am] een aardbeitje erbij.
[G]
Maar [Am] Sophie, ik denk dat het nu wel tijd is om te proeven.
Ik denk het ook.
[Dm] Ja, het is tijd om te proeven, inderdaad.
[C] Lex, [G] jij niet.
Kom, Bob, een klein stukje.
[Am] Nee, Lex.
Een klein hapje.
Nee, jammer, Lex.
[Am] Drie, twee, één.
[G]
[A] Het is echt ijs.
[D] Lekker.
Mag ik [F] ook een beetje, jongens?
Ja, tuurlijk.
[G] Oké.
Zo lekker.
Ik [Am] heb echt een beetje drek, [C] maar hoe heb je dit nou voor elkaar gekregen?
[G] Nou, Lex, als je zout [Am] bij het ijs gooit, [A] word je wel tien [E] graden kouder.
En daardoor [C] bevorm je een ijsje.
[G] Wow.
Te gek, hoor.
[Am] Nou, smakelijk.
Ja, Lex.
Kinderen voor kinderen.
Laten we maar beginnen.
Oké, eerst pak je [G] kleine zakjes.
Eentje voor mij en [Am] Sophie en eentje [C] voor Hannah en [F] Lotus.
[C] Wat we gaan doen, je maakt [G] het zakje [Am] open
en [Em] dan laat je [Dm] Hannah en Sophie [Cm] het even vasthouden.
[G] Oké, wat we als eerste gaan [Am] doen
we gieten de melk in het zakje.
[G] Voorzichtig, hè, dat je niet [E] knoeit.
[G] Ik zal het proberen, Lex.
[Am] Oké, ja.
Daarna pakken we [B] een bekertje slagroom.
[E] En Lotus, die doe je ook erin?
[Gm] Ja.
[F#] Oké.
[F]
[Em] We gaan twee [F] verschillende ijs maken.
[E] Wij maken citroen [Am] en [G] zij [F] maken vanille.
[Am] Simon, mag ik van jou een mesje en een [G] snijplankje?
Ja, heb ik hier.
[Am] Oké.
[G] Is dat [E] een echt mes?
Een echt mes.
Doe dit wel met je [G] ouders, want je kan je heel makkelijk snijden [Am] hierdoor.
Dat wilde ik net [Em] zeggen, ja.
[F] Voorzichtig.
Je [Em] snijdt de citroen in [Am] tweeën [G] en dan pak je eentje
en die doe je [Am] een beetje [G] [F] in het ijs.
[G] Pas wel op dat je de pitter niet indoet, hè.
[Am] Want dat is niet handig voor het ijs.
Je hoeft niet te veel te doen, hoor, [B] anders wordt het te zuur.
[G]
Als [A] je vanille-ijs gaat maken, dan pak je je vanille,
[D] suiker
en die doe je [E] dan [Am] erin.
Alles?
Alles.
[Gm] [F#] [F] Misschien is het toch [Em] een beetje zuur, die citroen.
[E] Simon, heb jij misschien poedersuiker?
[Am] Poedersuiker, ja, heb ik [G] toevallig.
[Dm] Kijk.
[Am] [G] Als je de citroen-ijs gaat maken, pak [Am] dan niet poedersuiker
want [Em] anders wordt hij wel heel erg [F] zuur.
Word je daar niet heel dik van, met poedersuiker?
Ja, jij wel, [G] Lex.
Dan doe [Am] je een beetje poedersuiker in, hoeft niet te [F] veel, hoor.
[G] Oké, dan gaan we verder.
Rits [Am] het zakje maar dicht.
[E] Dan pakken we [C] een ander zakje [G] en dan doe je het zakje [Am] [D] erin
zodat er echt [Am]
helemaal niks in kan komen.
[G] Zorg wel dat alle lucht eruit [A] is, want anders krijg je een luchtzakje.
Je rits het zakje [F] dan dicht en [Am] zo heb je een vol [G] zakje.
Dan pak je een groot zakje [Am] [Em] en daar [Dm] doe je ijs in.
[G] [G] Lekker veel.
[Am] Je doet er lekker veel zout in.
Alleen, pas wel [B] op, ga nu niet aan de onderkant vasthouden
want [E] het wordt [Am] heel erg koud.
Wat je [Gm] dan doet, je pakt [F] je ijs, [Dm] die doe je [E] erin
Je rits het dan [Am] dicht.
Er moet lucht in of er lucht uit.
Lucht uit.
[G] Zorg wel dat [Am] het kleine zakje goed in het [G] ijs zit.
[F] En shaken maar met je zak.
[G] IJS wordt [Am] ijskoud, dus raak het [C] niet aan.
[Dm] Gebruik anders een handschoen of [Am] een handdoek.
Doe dit even goed tien minuten.
[G] Ik zie jullie straks weer, want het [Am] duurt nog wel even, hoor.
Doei.
[Bm] [D] Welkom terug, weer tien minuten later.
Stop maar, hoor.
We gaan nu het ijs uit het zakje halen.
Maar [Am] pas wel goed op, als je het uit het zakje [A] haalt
ga niet met je handen [C#] erop zitten, want dan [G] worden je handen heel koud.
En [A] ook als je het uit het zakje haalt, pas [B] op dat er geen zout water bij komt
want dat is niet lekker in je ijs.
Hé, en ik mag [Am] het zo meteen ook lekker proeven, toch?
Nee, Lex.
Jij [C#] bent aan de lijn.
Nee, kom [C] op.
Ik ga zo'n ding [Em] ermee proeven, hoor.
[Dm] Nee, Lex.
Dat mag [E] niet.
Je doet het zakje [Am] open [G] en tada, [Dm] daar is je ijs.
[Am] Cool. Ja.
Nu [G] ga je met je lepel het ijs [Am] in de kom doen.
[G] [Dm]
[C] Als je klaar bent, kan je [G] natuurlijk voor decoratie nog leuke dingen doen.
[Am] Bijvoorbeeld een wafeltje erin [Dm] zetten [E] of [Am] een aardbeitje erbij.
[G]
Maar [Am] Sophie, ik denk dat het nu wel tijd is om te proeven.
Ik denk het ook.
[Dm] Ja, het is tijd om te proeven, inderdaad.
[C] Lex, [G] jij niet.
Kom, Bob, een klein stukje.
[Am] Nee, Lex.
Een klein hapje.
Nee, jammer, Lex.
[Am] Drie, twee, één.
[G]
[A] Het is echt ijs.
[D] Lekker.
Mag ik [F] ook een beetje, jongens?
Ja, tuurlijk.
[G] Oké.
Zo lekker.
Ik [Am] heb echt een beetje drek, [C] maar hoe heb je dit nou voor elkaar gekregen?
[G] Nou, Lex, als je zout [Am] bij het ijs gooit, [A] word je wel tien [E] graden kouder.
En daardoor [C] bevorm je een ijsje.
[G] Wow.
Te gek, hoor.
[Am] Nou, smakelijk.
Ja, Lex.
Key:
Am
G
F
E
Dm
Am
G
F
_ Kinderen voor kinderen.
_ Kinderen voor kinderen.
_ _ Laten we maar beginnen.
Oké, eerst pak je [G] kleine zakjes.
Eentje voor mij en [Am] Sophie en eentje [C] voor Hannah en [F] Lotus. _
[C] Wat we gaan doen, je maakt [G] het zakje _ [Am] open_
en [Em] dan laat je [Dm] Hannah en Sophie [Cm] het even vasthouden.
_ [G] Oké, wat we als eerste gaan [Am] doen_
we gieten de melk in het zakje.
[G] Voorzichtig, hè, dat je niet [E] knoeit.
[G] Ik zal het proberen, Lex.
[Am] Oké, ja.
Daarna pakken we [B] een bekertje slagroom.
_ [E] _ _ En Lotus, die doe je ook erin?
[Gm] Ja.
[F#] Oké.
_ [F] _ _
[Em] We gaan twee [F] verschillende ijs maken.
[E] Wij maken citroen [Am] en [G] zij [F] maken vanille. _
[Am] Simon, mag ik van jou een mesje en een [G] snijplankje?
Ja, heb ik hier.
[Am] Oké.
[G] Is dat [E] een echt mes?
Een echt mes.
Doe dit wel met je [G] ouders, want je kan je heel makkelijk snijden [Am] hierdoor.
Dat wilde ik net [Em] zeggen, ja.
[F] Voorzichtig.
Je [Em] snijdt de citroen in [Am] tweeën [G] en dan pak je eentje_
en die doe je [Am] een beetje [G] _ [F] in het ijs.
[G] _ Pas wel op dat je de pitter niet indoet, hè.
[Am] Want dat is niet handig voor het ijs.
_ Je hoeft niet te veel te doen, hoor, [B] anders wordt het te zuur.
[G] _ _
Als [A] je vanille-ijs gaat maken, dan pak je je vanille, _
[D] suiker_
en die doe je [E] dan [Am] erin.
Alles?
Alles.
[Gm] _ _ [F#] _ _ [F] Misschien is het toch [Em] een beetje zuur, die citroen.
[E] Simon, heb jij misschien poedersuiker?
[Am] Poedersuiker, ja, heb ik [G] toevallig.
[Dm] Kijk. _ _
[Am] _ _ _ [G] Als je de citroen-ijs gaat maken, pak [Am] dan niet poedersuiker_
want [Em] anders wordt hij wel heel erg [F] zuur.
Word je daar niet heel dik van, met poedersuiker?
Ja, jij wel, [G] Lex. _ _
Dan doe [Am] je een beetje poedersuiker in, hoeft niet te [F] veel, hoor. _
_ _ _ _ [G] Oké, dan gaan we verder.
Rits [Am] het zakje maar dicht.
_ _ [E] Dan pakken we [C] een ander zakje [G] en _ dan doe je het zakje [Am] _ [D] erin_
zodat er echt [Am] _ _ _
helemaal niks in kan komen.
[G] _ Zorg wel dat alle lucht eruit [A] is, want anders krijg je een luchtzakje.
Je rits het zakje [F] dan dicht en [Am] zo heb je een vol [G] zakje.
Dan pak je een groot zakje [Am] _ _ [Em] en daar [Dm] doe je ijs in.
_ [G] _ _ _ [G] Lekker veel.
_ [Am] Je doet er lekker veel zout in. _ _
_ _ _ _ _ _ _ _
_ _ Alleen, pas wel [B] op, ga nu niet aan de onderkant vasthouden_
want [E] het wordt [Am] heel erg koud.
Wat je [Gm] dan doet, je pakt _ [F] je ijs, _ [Dm] die doe je [E] erin_
Je rits het dan [Am] dicht.
_ Er moet lucht in of er lucht uit.
Lucht uit.
_ _ _ [G] _ Zorg wel dat [Am] het kleine zakje goed in het [G] ijs zit.
_ [F] En shaken maar met je zak.
_ [G] _ _ _ IJS wordt [Am] ijskoud, dus raak het [C] niet aan.
[Dm] Gebruik anders een handschoen of [Am] een handdoek.
Doe dit even goed tien minuten.
[G] Ik zie jullie straks weer, want het [Am] duurt nog wel even, hoor.
Doei.
_ [Bm] _ [D] Welkom terug, weer tien minuten later.
Stop maar, hoor.
We gaan nu het ijs uit het zakje halen.
Maar [Am] pas wel goed op, als je het uit het zakje [A] haalt_
ga niet met je handen [C#] erop zitten, want dan [G] worden je handen heel koud.
En [A] ook als je het uit het zakje haalt, pas [B] op dat er geen zout water bij komt_
want dat is niet lekker in je ijs.
Hé, en ik mag [Am] het zo meteen ook lekker proeven, toch? _
Nee, Lex.
Jij [C#] bent aan de lijn.
Nee, kom [C] op.
Ik ga zo'n ding [Em] ermee proeven, hoor.
[Dm] Nee, Lex.
Dat mag [E] niet.
Je doet het zakje [Am] open [G] en tada, [Dm] daar is je ijs.
[Am] Cool. Ja.
Nu [G] ga je met je lepel het ijs [Am] in de kom doen.
[G] _ _ [Dm] _ _ _
[C] _ Als je klaar bent, kan je [G] natuurlijk voor decoratie nog leuke dingen doen.
[Am] Bijvoorbeeld een wafeltje erin [Dm] zetten [E] of [Am] een aardbeitje erbij.
_ [G] _ _
Maar [Am] Sophie, ik denk dat het nu wel tijd is om te proeven.
Ik denk het ook.
[Dm] Ja, het is tijd om te proeven, inderdaad.
[C] Lex, [G] jij niet.
Kom, Bob, een klein stukje.
[Am] Nee, Lex.
Een klein hapje.
Nee, jammer, Lex.
[Am] Drie, twee, één.
_ _ _ [G] _ _ _
_ [A] Het is echt ijs.
_ [D] Lekker.
Mag ik [F] ook een beetje, jongens?
Ja, tuurlijk.
[G] Oké. _ _ _
Zo lekker.
Ik [Am] heb echt een beetje drek, [C] maar hoe heb je dit nou voor elkaar gekregen?
[G] Nou, Lex, als je zout [Am] bij het ijs gooit, [A] word je wel tien [E] graden kouder.
En daardoor [C] bevorm je een ijsje.
_ [G] Wow.
Te gek, hoor.
[Am] Nou, smakelijk.
Ja, Lex. _ _
_ Kinderen voor kinderen.
_ _ Laten we maar beginnen.
Oké, eerst pak je [G] kleine zakjes.
Eentje voor mij en [Am] Sophie en eentje [C] voor Hannah en [F] Lotus. _
[C] Wat we gaan doen, je maakt [G] het zakje _ [Am] open_
en [Em] dan laat je [Dm] Hannah en Sophie [Cm] het even vasthouden.
_ [G] Oké, wat we als eerste gaan [Am] doen_
we gieten de melk in het zakje.
[G] Voorzichtig, hè, dat je niet [E] knoeit.
[G] Ik zal het proberen, Lex.
[Am] Oké, ja.
Daarna pakken we [B] een bekertje slagroom.
_ [E] _ _ En Lotus, die doe je ook erin?
[Gm] Ja.
[F#] Oké.
_ [F] _ _
[Em] We gaan twee [F] verschillende ijs maken.
[E] Wij maken citroen [Am] en [G] zij [F] maken vanille. _
[Am] Simon, mag ik van jou een mesje en een [G] snijplankje?
Ja, heb ik hier.
[Am] Oké.
[G] Is dat [E] een echt mes?
Een echt mes.
Doe dit wel met je [G] ouders, want je kan je heel makkelijk snijden [Am] hierdoor.
Dat wilde ik net [Em] zeggen, ja.
[F] Voorzichtig.
Je [Em] snijdt de citroen in [Am] tweeën [G] en dan pak je eentje_
en die doe je [Am] een beetje [G] _ [F] in het ijs.
[G] _ Pas wel op dat je de pitter niet indoet, hè.
[Am] Want dat is niet handig voor het ijs.
_ Je hoeft niet te veel te doen, hoor, [B] anders wordt het te zuur.
[G] _ _
Als [A] je vanille-ijs gaat maken, dan pak je je vanille, _
[D] suiker_
en die doe je [E] dan [Am] erin.
Alles?
Alles.
[Gm] _ _ [F#] _ _ [F] Misschien is het toch [Em] een beetje zuur, die citroen.
[E] Simon, heb jij misschien poedersuiker?
[Am] Poedersuiker, ja, heb ik [G] toevallig.
[Dm] Kijk. _ _
[Am] _ _ _ [G] Als je de citroen-ijs gaat maken, pak [Am] dan niet poedersuiker_
want [Em] anders wordt hij wel heel erg [F] zuur.
Word je daar niet heel dik van, met poedersuiker?
Ja, jij wel, [G] Lex. _ _
Dan doe [Am] je een beetje poedersuiker in, hoeft niet te [F] veel, hoor. _
_ _ _ _ [G] Oké, dan gaan we verder.
Rits [Am] het zakje maar dicht.
_ _ [E] Dan pakken we [C] een ander zakje [G] en _ dan doe je het zakje [Am] _ [D] erin_
zodat er echt [Am] _ _ _
helemaal niks in kan komen.
[G] _ Zorg wel dat alle lucht eruit [A] is, want anders krijg je een luchtzakje.
Je rits het zakje [F] dan dicht en [Am] zo heb je een vol [G] zakje.
Dan pak je een groot zakje [Am] _ _ [Em] en daar [Dm] doe je ijs in.
_ [G] _ _ _ [G] Lekker veel.
_ [Am] Je doet er lekker veel zout in. _ _
_ _ _ _ _ _ _ _
_ _ Alleen, pas wel [B] op, ga nu niet aan de onderkant vasthouden_
want [E] het wordt [Am] heel erg koud.
Wat je [Gm] dan doet, je pakt _ [F] je ijs, _ [Dm] die doe je [E] erin_
Je rits het dan [Am] dicht.
_ Er moet lucht in of er lucht uit.
Lucht uit.
_ _ _ [G] _ Zorg wel dat [Am] het kleine zakje goed in het [G] ijs zit.
_ [F] En shaken maar met je zak.
_ [G] _ _ _ IJS wordt [Am] ijskoud, dus raak het [C] niet aan.
[Dm] Gebruik anders een handschoen of [Am] een handdoek.
Doe dit even goed tien minuten.
[G] Ik zie jullie straks weer, want het [Am] duurt nog wel even, hoor.
Doei.
_ [Bm] _ [D] Welkom terug, weer tien minuten later.
Stop maar, hoor.
We gaan nu het ijs uit het zakje halen.
Maar [Am] pas wel goed op, als je het uit het zakje [A] haalt_
ga niet met je handen [C#] erop zitten, want dan [G] worden je handen heel koud.
En [A] ook als je het uit het zakje haalt, pas [B] op dat er geen zout water bij komt_
want dat is niet lekker in je ijs.
Hé, en ik mag [Am] het zo meteen ook lekker proeven, toch? _
Nee, Lex.
Jij [C#] bent aan de lijn.
Nee, kom [C] op.
Ik ga zo'n ding [Em] ermee proeven, hoor.
[Dm] Nee, Lex.
Dat mag [E] niet.
Je doet het zakje [Am] open [G] en tada, [Dm] daar is je ijs.
[Am] Cool. Ja.
Nu [G] ga je met je lepel het ijs [Am] in de kom doen.
[G] _ _ [Dm] _ _ _
[C] _ Als je klaar bent, kan je [G] natuurlijk voor decoratie nog leuke dingen doen.
[Am] Bijvoorbeeld een wafeltje erin [Dm] zetten [E] of [Am] een aardbeitje erbij.
_ [G] _ _
Maar [Am] Sophie, ik denk dat het nu wel tijd is om te proeven.
Ik denk het ook.
[Dm] Ja, het is tijd om te proeven, inderdaad.
[C] Lex, [G] jij niet.
Kom, Bob, een klein stukje.
[Am] Nee, Lex.
Een klein hapje.
Nee, jammer, Lex.
[Am] Drie, twee, één.
_ _ _ [G] _ _ _
_ [A] Het is echt ijs.
_ [D] Lekker.
Mag ik [F] ook een beetje, jongens?
Ja, tuurlijk.
[G] Oké. _ _ _
Zo lekker.
Ik [Am] heb echt een beetje drek, [C] maar hoe heb je dit nou voor elkaar gekregen?
[G] Nou, Lex, als je zout [Am] bij het ijs gooit, [A] word je wel tien [E] graden kouder.
En daardoor [C] bevorm je een ijsje.
_ [G] Wow.
Te gek, hoor.
[Am] Nou, smakelijk.
Ja, Lex. _ _