De Stad Amsterdam Chords by Acda En De Munnik
Tempo:
91.05 bpm
Chords used:
Em
Am
F
E
C
Tuning:Standard Tuning (EADGBE)Capo:+0fret
Start Jamming...
In de stad [A] Amsterdam, [Em] waar de zeliden lallen, [F] tot hun nachtmerries schallen [E] over Oud-Amsterdam.
[Am] In de stad Amsterdam, [E] waar de [Em] zeliden dronken, en als [F] een wimpel [E] zo lang [Am] in de dokken gaan ronken.
[C] In de stad Amsterdam, [G] waar de [E] zeeman verzuipt, [Am] vol van bier en van gram, [E] als de morgen ontluikt.
[F] In de stad Amsterdam, waar [F#] de [Em] zeeman ontwaakt, als [F] de warmte weer [Am] plaakt over [Em] Damrak en Dam.
[Am]
[Em] In [Am] de stad [Em] Amsterdam, waar de zeliden [F] pikken, zilveren haringen pikken, bij de [Em] schaart uit de hand.
[Am] En van de hand in de tand [Em] smijten zij met hun knaken, want ze zullen hem [Am] raken als een kat in [G] het wand.
[C] En ze stinken dan al in hun grofblauwe trui, [Am] en ze stinken en ruien, [Em] daarmee doen ze hun [F] maal.
En aan dat maal staan ze op [Em] om hun broek dicht te [F] knopen, en dan gaan ze weer lopen en het [Em] koert in hun kroon.
In de [Am] stad Amsterdam, [Em] waar de zeelui gaat zwieren, en [F] de meiden verzieren, [E] buik aan buik, lekker [Am] klamberen.
En ze draaien hun [Em] wals als een ventelende zon, want er klankt dur en [Am] vals van hun [G] accordeon.
[C] En ze roten als een [Em] greef, stappen zij naar de [Am] lucht, als ze opeens met de zucht [Bm] de muziek het begeven.
[F] En met een herfst van [Em] gewicht voeren zij dan met stijf, weer een moker, [E] en ze [Am] mijt weer terug naar het licht.
In de [N] stad Amsterdam, waar de zeelui gaat zuipen, en maar zuipen en zuipen, en nog een keer een zuip zuipen.
Op het geluk van een oer van de wallen, of een Hamburgse [D] hoer, maar ja, van een goed stuk van [C] een slet die zichzelf van haar deugd heeft geschonken.
[Am] Voor de gulden ofwel, [Em] en dan zijn ze goed [F] dronken met een wankele lijp, [Em] rozen zij dan hun [F] drank.
[F#] Bisschens moest ik hen kopten, [Am] trouwderwijf, in de stad [Bm] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.
[Am] In de stad [Em] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.
[Am] In de stad Amsterdam, [E] waar de [Em] zeliden dronken, en als [F] een wimpel [E] zo lang [Am] in de dokken gaan ronken.
[C] In de stad Amsterdam, [G] waar de [E] zeeman verzuipt, [Am] vol van bier en van gram, [E] als de morgen ontluikt.
[F] In de stad Amsterdam, waar [F#] de [Em] zeeman ontwaakt, als [F] de warmte weer [Am] plaakt over [Em] Damrak en Dam.
[Am]
[Em] In [Am] de stad [Em] Amsterdam, waar de zeliden [F] pikken, zilveren haringen pikken, bij de [Em] schaart uit de hand.
[Am] En van de hand in de tand [Em] smijten zij met hun knaken, want ze zullen hem [Am] raken als een kat in [G] het wand.
[C] En ze stinken dan al in hun grofblauwe trui, [Am] en ze stinken en ruien, [Em] daarmee doen ze hun [F] maal.
En aan dat maal staan ze op [Em] om hun broek dicht te [F] knopen, en dan gaan ze weer lopen en het [Em] koert in hun kroon.
In de [Am] stad Amsterdam, [Em] waar de zeelui gaat zwieren, en [F] de meiden verzieren, [E] buik aan buik, lekker [Am] klamberen.
En ze draaien hun [Em] wals als een ventelende zon, want er klankt dur en [Am] vals van hun [G] accordeon.
[C] En ze roten als een [Em] greef, stappen zij naar de [Am] lucht, als ze opeens met de zucht [Bm] de muziek het begeven.
[F] En met een herfst van [Em] gewicht voeren zij dan met stijf, weer een moker, [E] en ze [Am] mijt weer terug naar het licht.
In de [N] stad Amsterdam, waar de zeelui gaat zuipen, en maar zuipen en zuipen, en nog een keer een zuip zuipen.
Op het geluk van een oer van de wallen, of een Hamburgse [D] hoer, maar ja, van een goed stuk van [C] een slet die zichzelf van haar deugd heeft geschonken.
[Am] Voor de gulden ofwel, [Em] en dan zijn ze goed [F] dronken met een wankele lijp, [Em] rozen zij dan hun [F] drank.
[F#] Bisschens moest ik hen kopten, [Am] trouwderwijf, in de stad [Bm] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.
[Am] In de stad [Em] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.
Key:
Em
Am
F
E
C
Em
Am
F
_ _ _ _ In de stad [A] Amsterdam, _ _ [Em] waar de zeliden lallen, _ [F] tot hun nachtmerries schallen [E] over Oud-Amsterdam.
[Am] In de stad Amsterdam, _ [E] waar de [Em] zeliden dronken, en als [F] een wimpel [E] zo lang [Am] in de dokken gaan ronken. _
[C] In de stad Amsterdam, [G] waar de [E] zeeman verzuipt, [Am] vol van bier en van gram, [E] als de morgen _ ontluikt.
[F] In de stad Amsterdam, waar [F#] de [Em] zeeman ontwaakt, als [F] de warmte weer [Am] plaakt over [Em] Damrak en Dam.
[Am] _
[Em] In [Am] de stad [Em] Amsterdam, waar de zeliden [F] pikken, zilveren haringen pikken, bij de [Em] schaart uit de hand.
[Am] En van de hand in de tand [Em] smijten zij met hun knaken, want ze zullen hem [Am] raken als een kat in [G] het wand.
[C] En ze stinken dan al in hun grofblauwe trui, [Am] en ze stinken en ruien, [Em] daarmee doen ze hun [F] maal.
En aan dat maal staan ze op [Em] om hun broek dicht te [F] knopen, en dan gaan ze weer lopen en het [Em] koert in hun kroon.
In de [Am] stad Amsterdam, [Em] waar de zeelui gaat zwieren, en [F] de meiden verzieren, [E] buik aan buik, lekker [Am] klamberen.
En ze draaien hun [Em] wals als een ventelende zon, want er klankt dur en [Am] vals van hun [G] accordeon.
[C] En ze roten als een [Em] greef, stappen zij naar de [Am] lucht, als ze opeens met de zucht [Bm] de muziek het begeven.
[F] En met een herfst van [Em] gewicht voeren zij dan met stijf, weer een moker, [E] en ze [Am] mijt weer terug naar het licht.
In de [N] stad Amsterdam, waar de zeelui gaat zuipen, en maar zuipen en zuipen, en nog een keer een zuip zuipen.
Op het geluk van een oer van de wallen, of een Hamburgse [D] hoer, maar ja, van een goed stuk van [C] een slet die zichzelf van haar deugd heeft geschonken.
[Am] Voor de gulden ofwel, [Em] en dan zijn ze goed [F] dronken met een wankele lijp, [Em] rozen zij dan hun [F] drank.
[F#] Bisschens moest ik hen kopten, [Am] trouwderwijf, in de stad [Bm] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.
_ [Am] _ In de stad [Em] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.
[Am] In de stad Amsterdam, _ [E] waar de [Em] zeliden dronken, en als [F] een wimpel [E] zo lang [Am] in de dokken gaan ronken. _
[C] In de stad Amsterdam, [G] waar de [E] zeeman verzuipt, [Am] vol van bier en van gram, [E] als de morgen _ ontluikt.
[F] In de stad Amsterdam, waar [F#] de [Em] zeeman ontwaakt, als [F] de warmte weer [Am] plaakt over [Em] Damrak en Dam.
[Am] _
[Em] In [Am] de stad [Em] Amsterdam, waar de zeliden [F] pikken, zilveren haringen pikken, bij de [Em] schaart uit de hand.
[Am] En van de hand in de tand [Em] smijten zij met hun knaken, want ze zullen hem [Am] raken als een kat in [G] het wand.
[C] En ze stinken dan al in hun grofblauwe trui, [Am] en ze stinken en ruien, [Em] daarmee doen ze hun [F] maal.
En aan dat maal staan ze op [Em] om hun broek dicht te [F] knopen, en dan gaan ze weer lopen en het [Em] koert in hun kroon.
In de [Am] stad Amsterdam, [Em] waar de zeelui gaat zwieren, en [F] de meiden verzieren, [E] buik aan buik, lekker [Am] klamberen.
En ze draaien hun [Em] wals als een ventelende zon, want er klankt dur en [Am] vals van hun [G] accordeon.
[C] En ze roten als een [Em] greef, stappen zij naar de [Am] lucht, als ze opeens met de zucht [Bm] de muziek het begeven.
[F] En met een herfst van [Em] gewicht voeren zij dan met stijf, weer een moker, [E] en ze [Am] mijt weer terug naar het licht.
In de [N] stad Amsterdam, waar de zeelui gaat zuipen, en maar zuipen en zuipen, en nog een keer een zuip zuipen.
Op het geluk van een oer van de wallen, of een Hamburgse [D] hoer, maar ja, van een goed stuk van [C] een slet die zichzelf van haar deugd heeft geschonken.
[Am] Voor de gulden ofwel, [Em] en dan zijn ze goed [F] dronken met een wankele lijp, [Em] rozen zij dan hun [F] drank.
[F#] Bisschens moest ik hen kopten, [Am] trouwderwijf, in de stad [Bm] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.
_ [Am] _ In de stad [Em] Amsterdam, in de stad [F] Amsterdam.